Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En wat aangaat [36]Apollos, den broeder, ik heb hem [37]zeer [38]gebeden, dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het was [39]ganselijk [zijn] wil niet, dat hij nu zou komen; doch hij zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn. 36. Zie van dezen Apollos Hand.18:24, enz., en Hand.19:1; hfdst.1 vs.12, en hfdst.3 vs.6,22. 37. Gr. veel. 38. Of, vermaand. 39. Daarvan heeft hij zonder twijfel gewichtige redenen gehad; enigen menen om met zijne tegenwoordigheid niet te stijven de partij, die zeide: ik ben van Apollos; hfdst.1 vs.12.